
Optimisme kan je leren
Vraag 1/10
Eerst laten we het verschil zien tussen optimistisch (positief) denken en pessimistisch (negatief) denken.
Een pessimist denkt zo:
Als er iets niet goed gaat, je mist bijvoorbeeld een deadline: niks gaat ooit goed bij mij, het zal altijd zo blijven.
Als er iets wel goed gaat, je krijgt bijvoorbeeld een compliment: dit was toevallig even geluk hebben, dit had niks met mij te maken.
Een optimist denkt zo:
Als er iets niet goed gaat, je mist bijvoorbeeld een deadline: dit was een uitzondering, normaal kan ik het wel, volgende keer beter, ik heb mijn best gedaan, die deadline was onredelijk.
Als er iets wel goed gaat, je krijgt een compliment: ik kan dingen goed, ik ben goed als persoon.
Het verschil:
De pessimist denkt al snel dat iets negatiefs voor alles geldt. Het is zwart of wit, niks ertussenin. Het is blijvend en ligt aan zichzelf. Iets positiefs ziet de pessimist juist als een uitzondering. Een toevalstreffer, die weer voorbij gaat. Het komt niet door zichzelf, maar door iets buiten zijn of haar invloed.
De optimist denkt dat iets negatiefs een uitzondering is, die ook weer voorbij gaat. En het ligt niet aan zichzelf. Positieve gebeurtenissen liggen juist wel aan zichzelf. “Ik kan dit goed, ik ben aardig.” Dat geldt in het algemeen en is blijvend voor de optimist.
Zie je het verschil?
De manier van denken is net omgekeerd. De meeste mensen moeten deze voorbeelden een paar keer lezen voor het helemaal duidelijk wordt.
In deze oefening gaan we aan de slag met je eigen gedachtes.
Vraag 2/10
Optimisme kan je leren
Goede en minder goede gebeurtenissen komen en gaan. We kunnen ze objectief (zonder oordelen) observeren en beschrijven: “Dit gebeurde er.”
De manier waarop je naar een gebeurtenis kijkt en de verklaring die je eraan geeft, bepaalt hoe je je voelt. Komt het positieve door iets wat jij zelf in de hand had? Of is dat puur een kwestie van geluk?
Vraag 3/10
Wat was vandaag de fijnste gebeurtenis?
Bijvoorbeeld: Vandaag heb ik een complimentje gekregen van mijn baas.
Vraag 4/10
Probeer nu eens als een optimist naar deze gebeurtenis te kijken. Welke algemene conclusie kan je trekken?
Bijvoorbeeld: Ik ben blijkbaar een goede werknemer.
Vraag 5/10
Hoe is dit een blijvende situatie?
Bijvoorbeeld: Dat is al langer het geval, ik heb al eerder eens een complimentje van hem gekregen.
Vraag 6/10
Waarom ligt dit aan jouzelf?
Bijvoorbeeld: Ik kreeg dat compliment omdat ik betrouwbaar ben in dit soort opdrachten, al zeg ik het zelf.
Vraag 7/10
Noteer nu de vervelendste gebeurtenis van je dag.
Bijvoorbeeld: Vandaag kwam ik te laat op de afspraak bij de tandarts.
Vraag 8/10
Probeer nu eens als een optimist naar deze gebeurtenis te kijken. Hoe is dit een uitzondering?
Bijvoorbeeld: Ik kom meestal op tijd op afspraken, dit is een uitzondering.
Vraag 9/10
Hoe is dit van tijdelijke aard?
Bijvoorbeeld: Deze keer was ik te laat, maar gewoonlijk kom ik wel op tijd.
Vraag 10/10
Waarom ligt dit buiten jouzelf?
Bijvoorbeeld: Ik kwam te laat op de afspraak omdat ik in de file stond, dus het was niet mijn eigen schuld. Dat begreep de tandarts wel.